-
1 rêver
rêver [revvee]1 dromen ⇒ mijmeren, suffen♦voorbeelden:il en rêve la nuit • het houdt hem dag en nacht bezigrêver à • (vaag) denken aanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dromen van, over ⇒ (hevig) verlangen naarv1) dromen2) verzinnen -
2 soif
soif [swaaf]〈v.〉1 dorst2 (hevig) verlangen ⇒ begeerte, behoefte♦voorbeelden:boire à sa soif • zoveel drinken als men wildonner soif • dorstig maken→ poiref1) dorst2) begeerte, zucht -
3 soupirer
soupirer [soepieree]1 zuchten♦voorbeelden:1 soupirer après qc. • naar iets smachten, snakkensoupirer d' ennui • een zucht van verveling slakensoupirer pour qn. • hevig naar iemand verlangenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v -
4 bramer
-
5 bramer après qc.
bramer après qc. -
6 soupirer pour qn.
soupirer pour qn.
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский